Wintersterfte

Bericht uitgegeven door RAVON op vrijdag 15 januari 2010

Voor vissen is ijsvorming in de winter niet direct een bezwaar. Onder ijs kan - in koud water - zelfs meer zuurstof oplossen. En wanneer hun lichaamsprocessen op een lagere stand staan, verbruiken vissen minder zuurstof. Komt er echter sneeuw op het ijs, dan wordt het een ander verhaal. Wanneer op het ijs een laag(je) sneeuw komt, kan er geen licht meer in het water komen. De algen kunnen zonder zonlicht geen zuurstof produceren, waardoor langzaam het zuurstofgehalte daalt. Bij een lange periode van

vorst kan onder een met sneeuw bedekte ijslaag vissterfte optreden als gevolg van zuurstofloosheid. Sommige soorten als de zeelt en de kroeskarper gaan niet dood, maar raken in een toestand van schijndood. Als de omstandigheden weer gunstig zijn, komen ze weer bij.

 

Kwel
In gebieden waar (zoute) kwel of gasbronnen voorkomen, welt zuurstofloos en voedselrijk water op. Op deze plekken is de sterfte van vis onder ijs vaak groter en massaler. Aan het begin van een vorstperiode is een kwelplek door de stroming minder snel bevroren en daardoor herkenbaar in de sloot. Vissen trekken naar dergelijke plekken toe en kunnen opgesloten raken.

Watervogels
Houdt de vorst langer aan, dan verzamelen ook watervogels zich in windwakken of nabij de zoute bronnen. Dit heeft een negatief effect op de waterkwaliteit. De watervogels bemesten het water zeer sterk. Deze bemesting wordt intensief afgebroken door bacteriën en schimmels. Daar hebben de bacteriën en schimmels echter wel zuurstof voor nodig. Het zuurstof onttrekken ze aan het water, waardoor er in de onmiddellijke omgeving een zuurstoftekort en dus ook vissterfte kan ontstaan. Het bijvoeren van de vogels in deze wakken betekent voor vissen dus een extra nadeel.

Elk nadeel heeft zijn voordeel
Vissterfte in de winter heeft vaak (begrijpelijke) negatieve reacties van het publiek tot gevolg. Toch is het optreden van een dergelijk vissterfte in ecologische opzicht niet zonder meer negatief te noemen. Vaak zijn het de gevoeligste soorten en de grootste exemplaren die het eerst doodgaan. De soorten die hier van nature voorkomen zijn aangepast aan het overleven onder zuurstofarme omstandigheden. Na een periode van lange vorst waarbij veel (grote) karpers en brasems zijn doodgegaan kan de bedreigde kroeskarper van de situatie profiteren. De voor veenweide districten 'gebiedseigen' kroeskarper kan zo de woonplaatsen van zijn concurrenten innemen.

Wat werkt?
Verwijderen van de sneeuw - over grote oppervlakten waar diep water onder staat - is een zeer succesvolle actie. Algen kunnen dan weer zuurstof produceren en zo kan op een natuurlijke manier zuurstof aangemaakt worden onder het ijs. Water langzaam over het ijs laten stromen waardoor de sneeuw smelt, kan een hulpmiddel zijn. Zeer grote wakken aanbrengen - zonder dat daar waterwild in komt - is eveneens kansrijk. Te kleine wakken trekken echter veel vissen aan en dit leidt weer tot een verslechterde situatie door de hoge concentratie vissen en het relatief lage zuurstofgehalte. In het verleden werd stro verspreid in dergelijke grote wakken. Dit voorkomt enerzijds het verblijf van watervogels en anderzijds het dichtvriezen.

Wat werkt niet?
Het oppompen van water en vooral het geforceerd beluchten, leidt tot opwerveling van bodemslib. Dit kost weer veel zuurstof en heeft hiermee een averechts effect. Het vangen en overzetten van vis in open water heeft weinig effect en komt neer op het verplaatsen van het probleem.